Tegen deze veroordeling werd cassatie ingesteld. In cassatie is onder meer betoogd dat de vriend zich niet aan het ten laste gelegde schuldig had gemaakt. Daarbij is onder meer gewezen op de wetsgeschiedenis, waaruit volgt dat dat er geen plicht bestaat om iemand te verraden, maar wel om zich te onthouden van tegenwerking van justitie.
De verdediging werd bijgevallen door de advocaat-generaal bij de Hoge Raad. Deze stelde vast dat uit de verklaring van de vriend kan worden afgeleid dat hij heeft gelogen over zijn recente contacten met A., maar hij geen onjuiste informatie heeft gegeven over de verblijfplaats van die A. Het hof heeft uit de verklaring van de verdachte slechts kunnen afleiden dat hij bewust onjuist heeft verklaard over zijn wetenschap van de verblijfplaats van A. Ook uit de inhoud van de verklaringen van de verdachte niet volgt dat hij A. behulpzaam was in het ontkomen aan de nasporing of aanhouding door politie en justitie. Hij was alleen niet behulpzaam bij die nasporing, maar dat is iets anders dan het behulpzaam zijn bij het onderduiken e.d. Ook de advocaat-generaal wees daarbij naar de wetsgeschiedenis van de strafbaarstelling, waaruit volgt dat er geen plicht bestaat om iemand te verraden, maar wel om zich te onthouden van tegenwerking van justitie.
Dat de politie/openbaar ministerie het goed uitkomt dat een vriend van een ondergedoken verdachte de politie informeert over de verblijfplaats, betekent niet dat die vriend kan worden verweten zich aan een strafbaar feit schuldig te maken indien deze dat nalaat. Opsporing kent grenzen.
De conclusie is
hier gepubliceerd.
De Hoge Raad verwacht uitspraak te doen op 23 november 2021.