Actueel


Baumgardt Strafcassatie Advocatuur



We houden u graag op de hoogte over de ontwikkelingen binnen
het straf(cassatie)recht.








Neem vrijblijvend contact op


Hoge Raad, Scoppola en rechtsbescherming



26 mei 2020 Wetgeving verandert. Soms verandert bijvoorbeeld het strafmaximum van delicten. In zijn uitspraak in de ‘Scoppola-zaak’ heeft het EHRM aangegeven dat bij wijziging van de strafmaat gedurende een strafproces de rechter de voor een verdachte gunstigste strafmaat zal dienen toe te passen, dus ook indien de strafmaat ten gunste van de verdachte na het feit is gewijzigd.[1] Naar aanleiding van deze uitspraak is de Hoge Raad genoodzaakt eerdere jurisprudentie te wijzigen, althans te verduidelijken. Een wijziging van het sanctierecht zou in Nederland dus ook directe werking moeten hebben indien de wijziging voor een verdachte gunstiger uitpakt dan het voorheen geldende sanctieregime.[2] Wijziging van art. 14a Sr, die eerder niet werd gezien als reden tot het toepassen van het voor een verdachte gunstiger nieuwe recht[3], leidde na Scoppola wel tot toepassing van het nieuwe recht.[4]

In de geruchtmakende strafzaak (betreffende de moord op Koen Everink) heeft advocaat-generaal Harteveld aandacht gevraagd voor de wijziging van art. 36f Sr.[5] Sinds 1 januari 2020 kan bij een schadevergoedingsmaatregel geen vervangende hechtenis meer worden opgelegd. In plaats daarvan kan alleen gijzeling worden toegepast. Nieuw is dat de gijzeling “te allen tijde” door de Minister kan worden beëindigd. Gijzeling wordt volgens de bepalingen van de nieuwe wet niet toegepast indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling (art. 6:4:20 lid 3 Sv). Een dergelijke bepaling ontbreekt in art. 573 (oud) Sv. Met de nieuwe regeling is thans wél wettelijk gewaarborgd dat een veroordeelde niet wordt gegijzeld als hij onmachtig is te betalen. Voorts is erin voorzien dat indien tijdens de gijzeling blijkt van betalingsonmacht de gijzeling door de Minister kan worden beëindigd. In zoverre verschillen vervangende hechtenis en gijzeling dus van elkaar. De nieuwe wetgeving, met de gijzeling als dwangmiddel, is derhalve gunstiger dan de oude regeling waar vervangende hechtenis werd opgelegd.

Advocaat-generaal Harteveld geeft daarbij aan dat verandering van wetgeving gedurende het geding in cassatie, dus nadat het hof uitspraak heeft gedaan, ook consequenties heeft. Hij wijst daarbij naar een arrest van de Hoge Raad uit 1962[6], waarin de Hoge Raad onder meer heeft aangegeven dat het de taak van de Hoge Raad is ‘om er voor te waken, dat in het geding, waarin hij de hoogste rechter is voor wat de door het cassatieberoep opgeworpen rechtsvragen betreft, de beslissing met de wet in overeenstemming is’.
Nadien heeft de Hoge Raad bijvoorbeeld in een zaak waarin het ‘rookverbod’ aan de orde was, terwijl dat rookverbod na de uitspraak van het hof was vervallen, het nieuwe recht toegepast.[7]

Inmiddels heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in de zaak waarin advocaat-generaal Harteveld zijn conclusie heeft genomen. In de uitspraak heeft de Hoge Raad in lijn het advies van de advocaat-generaal geoordeeld dat sprake is van een verandering in regels van sanctierecht die ten gunste van verdachte werkt en die met onmiddellijke ingang moet worden toegepast.[8] De Hoge Raad heeft daaraan wel toegevoegd dat in zaken waarin de cassatieschriftuur na 26 juni 2020 is ingekomen hij geen gebruik meer zal maken van zijn bevoegdheid bestreden beslissing ambtshalve te vernietigen op hiervoor aangeduide grond, omdat na publicatie van dit arrest het voor de advocatuur voldoende duidelijk moet zijn dat in voorkomende gevallen in cassatie met vrucht erover kan worden geklaagd dat in plaats van de oplegging van vervangende hechtenis, gijzeling had moeten worden toegepast. Ook heeft de Hoge Raad aangegeven dat hij van de bevoegdheid om ambtshalve te casseren geen gebruik zal maken in zaken waarin het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk is.

Dit betekent dat de Hoge Raad het kennelijk thans niet meer als zijn taak ziet er voor te waken dat de beslissing met de wet in overeenstemming is. Dit pas bij de tendens dat de Hoge Raad rechtsbescherming kennelijk niet meer als een (primaire) taak ziet, zoals bijvoorbeeld ook al blijkt uit het niet (ambtshalve) ingrijpen ingeval van verjaring.[9] Dit roept wel de vraag op waarom dit dan niet meer als een taak van de Hoge Raad wordt gezien en of dit bijvoorbeeld betekent dat ook bij het vervallen van strafbaarheid van bepaalde gedragingen, zoals bijvoorbeeld het geval was bij het rookverbod, de Hoge Raad ook niet meer zal ingrijpen. Indien in cassatie uitdrukkelijk een beroep is gedaan op nieuwe wetgeving kan natuurlijk altijd nog de weg naar het EHRM worden ingeslagen, maar behoort het toch (nog steeds) tot de taak van de Hoge Raad het juiste recht toe te passen. Een dergelijke klacht is niet een klacht die kan worden afgedaan op grond van art. 80a RO, ook niet indien dat de enige cassatieklacht is of indien andere klachten op die grond worden afgedaan.

1 EHRM 17 september 2009, appl. 10249/03.
2 HR 12 juli 2011, NJ 2012/78.
3 HR 13 juni 2006, NJ 2008/52,m.nt. P.A.M. Mevis.
4 HR 25 oktober 2011, NJ 2012/80,m.nt. N. Keijzer.
5 ECLI:NL:PHR:2020:207.
6 HR 26 juni 19623/12 (Kousen en sokken I).
7 HR 20 december 2011, NJ 2012/236, m.nt. P.A.M. Mevis.
8 HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
9 HR 30 oktober 2018, NJ 2018/475, m.nt. W. Vellinga.







Terug naar overzicht



Plaats een bericht


CAPTCHA Image


Contact


Baumgardt Strafcassatie Advocatuur
Vasteland 78
3011 BN Rotterdam

Telefoon: 010 3100 270
Fax: 010 3100 274

E-mail: info@bacas.nl
E-mail mr. Baumgardt: baumgardt@bacas.nl
E-mail mr. Van Berlo: vanberlo@bacas.nl

KvK: 68913176
BTW: 857644907B01
Bank: NL76ABNA0247440663

Route


Tweets