Deze regel kan ook een rol van betekenis spelen in situaties waarin door de raadsman ter terechtzitting wordt aangegeven dat hij niet weet waarom de verdachte niet is verschenen en hij het mogelijk acht dat de verdachte geen weet heeft van de zitting en om die reden een aanhoudingsverzoek doet.
Indien in een dergelijk geval niet kan worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk weet heeft van de zitting, bijvoorbeeld als de appeldagvaarding niet aan hem in persoon is uitgereikt, kan het verzoek niet worden afgewezen op de enkele grond dat de aangevoerde grond (het mogelijk niet op de hoogte zijn van de zitting) niet aannemelijk is geworden, maar dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Bij die belangenafweging kan vervolgens - naast andere factoren die daarvoor van belang kunnen zijn, zoals het procesverloop en het gewicht van de zaak - betekenis toekomen aan de omstandigheid dat de verdachte kennelijk niet de hiervoor genoemde in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen heeft getroffen om op de hoogte te komen van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak.
Uit hetgeen het hof in deze zaak heeft vastgesteld kan volgens de advocaat-generaal niet worden afgeleid dat niet aannemelijk is dat de verdachte prijs stelt op berechting in zijn tegenwoordigheid en dus vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Wetenschap van het ingestelde hoger beroep en onbereikbaar houden voor zijn raadsman is daartoe onvoldoende. Dat de verdachte niet de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen heeft getroffen om op de hoogte te komen van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak is een factor die kan meetellen bij de belangenafweging tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen.
Dan moet die belangenafweging door het hof ook wel worden verricht en moet daarvan blijk worden gegeven in het arrest of het proces-verbaal van de zitting. Omdat dit in deze zaak niet is gedaan, stelt de advocaat-generaal voor de uitspraak van het hof te vernietigen.
De Hoge Raad verwacht uitspraak te doen op 3 maart 2020.
De conclusie treft u
hier aan.