20 december 2019 - In het verleden opgedane ervaringen, zoals de Schiedammer parkzaak, hebben geleerd dat een eenzijdig ingesteld onderzoek tot onjuiste beslissingen kunnen leiden. Zo zou een op waarheidsvinding gericht onderzoek niet als doel mogen hebben het verzamelen van alleen belastend bewijs, maar ook oog moeten hebben op het vinden van mogelijk ontlastend bewijs.
Indien een onderzoek niet voldoende belastend bewijs oplevert, kan dat tot ergernis en frustratie leiden. Dit is zeker het geval bij zaken waarbij dodelijke slachtoffers te betreuren zijn. Dan schreeuwt de samenleving als het ware om een dader die voor dat feit verantwoordelijk kan worden gesteld. Het is in dat licht ook begrijpelijk dat politie en Openbaar Ministerie alles uit de kast willen trekken om resultaat te boeken, maar het is goed om juist dan het hoofd koel te houden.
Vrij recent meende het OM en de politie een mooie opsporingsmethode te hebben ontdekt. De methode is afkomstig uit Canada en staat bekend als de ‘mr. Big-methode’. Kort gezegd bestaat de methode uit het door ‘undercover’-agenten opbouwen van een vertrouwensrelatie met de verdachte. Vervolgens wordt de verdachte betrokken bij een gefingeerde criminele organisatie waar verdachte steeds meer geld kan verdienen, maar verdachte zijn plek binnen die gefingeerde organisatie alleen kan behouden als hij een bekennende verklaring aflegt over een eerder gepleegd (ernstig) feit.
In deze zaak was verdachte eerder ontslagen en werkzoekende. De agenten deden zich voor als geharde criminelen, die een luxe leventje leiden. Dure restaurants, mooie auto’s en leuke vakanties. Het opbouwen van een vertrouwensrelatie duurde lang. Bij de verdachte moest het idee opkomen dat dit toch zijn echte vrienden zijn. De verdachte werd voorgespiegeld dat ook hij dit luxe leventje zou kunnen leiden. Er werd hem een lucratief aanbod gedaan. Hoog salaris, veel vrije tijd e.d. Er was slechts één heel klein probleempje. De grote baas van de organisatie, mr. Big, zou alleen bereid zijn hem de baan te geven indien de baas het idee heeft dat de verdachte echt voor 100% te vertrouwen is. Nu wil het geval dat de baas begrepen had dat de verdachte eerder van moord was verdacht. De organisatie, bestaande uit leden die het niet zo nauw nemen met de regels, begrepen best dat de verdachte de moord zou hebben gepleegd. Als de verdachte echter tegenover mr. Big zou ontkennen de moord te hebben gepleegd, zal mr. Big verdachte niet vertrouwen en zal het feest niet doorgaat. Als de verdachte de moord daarentegen bekent, zal dat voor de verdachte geen nadelige consequenties hebben; de leden van de organisatie bestaan immers uit mensen die zelf illegaal opereren en zouden dit probleem dan wel verhelpen.
Uiteindelijk wordt de verdachte voor het blok gezet. Of bekennen en een lekker luxe leventje ligt voor het oprapen, of de verdachte verliest zijn nieuwe (criminele/gevaarlijke) vrienden en kan proberen ergens werk te vinden. Daarnaast heeft de ‘beste vriend’ van verdachte hem voorgehouden dat ook hij zijn baan zou verliezen als verdachte de moord niet zou bekennen. Onder die druk bekent verdachte de moord te hebben gepleegd.
Vervolgens wordt de verdachte op grond van die verklaring door het hof ’s-Hertogenbosch voor moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar.
In de cassatieprocedure wordt onder meer aangevoerd dat de opsporingsmethode onwettig is en tot onbetrouwbare verklaringen leidt. Een verdachte heeft immers in een formeel verhoor het recht om te zwijgen, zodat dit voorschrift met voeten is getreden. In Canada, waar men veel meer ervaringen heeft opgedaan met deze methode, wordt de methode bovendien door wetenschappers stevig bekritiseerd. De methode bleek tot onterechte veroordelingen te hebben geleid. De hoogste Canadese rechter heeft allerlei stevige eisen aan het gebruik van de methode gesteld. In andere landen is de methode verboden. Ook in Nederland is door de wetenschap kritiek geuit tegen deze methode vanwege het feit dat deze methode tot onterechte bekentenissen leidt of daartoe kan leiden.
In cassatie is onder meer aangevoerd dat de door verdachte afgelegde verklaring van het bewijs moet worden uitgesloten. Voorts is aangevoerd dat de methode niet mag worden gebruikt. Ook is opgemerkt dat de Hoge Raad regels zal dienen aan te geven aan de hand waarvan de rechter kan beoordelen in hoeverre de door middel van de methode verkregen verklaringen voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Op 18 december jl. heeft de Hoge Raad in deze zaak uitspraak gedaan. Op dezelfde dag heeft de Hoge Raad overigens ook uitspraak gedaan in de Posbank-zaak, waarin ook gebruik is gemaakt van de methode. De Hoge Raad blijkt geen doof oor te hebben voor de in de wetenschap breed gedragen en geuite kritiek. Daarnaast heeft de Hoge Raad, net zoals zijn Canadese evenknie, regels gesteld waaraan de methode zal dienen te voldoen.
De Hoge Raad geeft aan dat bij de uitvoering een Mr. Big operatie het gevaar bestaat dat een verdachte feitelijk in verhoorsituatie terechtkomt, waarbij waarborgen van een formeel verhoor door politiefunctionaris ontbreken en verklaringen worden verkregen die in strijd met de verklaringsvrijheid van verdachte zijn afgelegd. Dit betekent dat moet worden nagegaan of de door verdachte afgelegde verklaring niet is verkregen in strijd met zijn verklaringsvrijheid. De Hoge Raad acht het daarbij van groot belang dat de rechter inzicht heeft in concrete verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode en interactie met verdachte die daarbij heeft plaatsgevonden.
Mede met het oog daarop is een voldoende nauwkeurige verslaglegging aangewezen. Zoals ook door de wetenschap is aanbevolen geeft de Hoge Raad daarbij expliciet aan dat het in de rede ligt dat de communicatie tussen de agenten en de verdachte auditief of audiovisueel wordt geregistreerd.
Ten aanzien van deze zaak stelt de Hoge Raad dat het oordeel van het hof ’s-Hertogenbosch dat de verklaringsvrijheid van verdachte is gerespecteerd, niet toereikend is gemotiveerd. Blijkens de vaststellingen van het hof heeft verdachte eerst na het aanbod tegenover informanten zijn betrokkenheid bij de doodslag/moord bekend, en zijn de informanten vragen aan verdachte blijven stellen over zijn betrokkenheid zonder zich daarbij bekend te maken als opsporingsambtenaren. Het kennelijke oordeel van het hof, dat ondanks dit samenstel van omstandigheden - dat erop neerkomt dat verdachte feitelijk in een verhoorsituatie is komen te verkeren waarbij opsporingsambtenaren bemoeienis hebben gehad met inhoud van wezenlijke onderdelen van door verdachte afgelegde verklaring – verklaringsvrijheid van verdachte niet ontoelaatbaar is aangetast, is volgens de Hoge Raad niet toereikend gemotiveerd.
Voorts heeft het hof geen blijk ervan gegeven te hebben onderzocht of inhoud van door de agenten opgestelde processen verbaal toereikend inzicht geeft in verloop van de uitvoering van de opsporingsmethode over gehele periode waarin deze is ingezet en de communicatie met verdachte binnen die periode, en daarmee samenhangend of ook gronden bestonden voor auditief of audiovisueel vastleggen van deze communicatie met verdachte, en zo ja, of die vastlegging heeft plaatsgevonden en welke betekenis die heeft voor beoordeling van juistheid en volledigheid van processen verbaal inzake de langdurige opsporingsoperatie.
De uitspraak van het hof is dan ook vernietigd. Het hof Den Haag zal de zaak opnieuw dienen te beoordelen.
De uitspraak van de Hoge Raad treft u
hier aan.