Met betrekking tot de gevorderde tenuitvoerlegging zou volgens het hof een kale taakstraf aangewezen zijn maar was dat niet mogelijk omdat de verdachte al eerder, te weten in 2013, tot een taakstraf was veroordeeld, zodat art. 22b lid 2 Sr aan deze omzetting in de weg stond.
In cassatie is aangevoerd dat dit standpunt niet juist is omdat de voorwaardelijke straf was opgelegd in de strafzaak waarin die verdachte voor dàt bewuste feit ook de taakstraf was opgelegd, zodat niet kan worden gesteld dat verdachte eerder, en dus voor het bewuste feit, tot een taakstraf was veroordeeld. In de visie van de verdediging verzet art. 22 b lid 2 Sr zich dan ook niet tegen de omzetting in een kale taakstraf.
Volgens de advocaat-generaal heeft het hof geen fout gemaakt. In zijn arrest van 19 februari 2019 geeft de Hoge Raad de verdachte echter gelijk. De Hoge Raad overweegt dat de regeling van art. 22b Wetboek van Strafrecht ertoe strekt om in die gevallen dat artikel 22b Sr een taakstraf niet toelaat, dat evenmin is toegelaten bij het omzetten van een voorwaardelijke sanctie. De rechter moet aldus toetsen, indien en voor zover bij een vordering tot tenuitvoerlegging het wenselijk wordt geacht om die tenuitvoerlegging om te zetten in een taakstraf, óf het feit waarvoor die voorwaardelijke sanctie die is opgelegd (en nu dus tenuitvoergelegd kan gaan worden) een feit is ter zake waarvan artikel 22b Sr het opleggen van een taakstraf uitsluit.
Voor de beantwoording van de vraag of (art. 14g, tweede lid, Sr in verbinding met) art. 22b Sr in de weg staat aan het gelasten van een taakstraf, moet volgens de Hoge Raad worden beoordeeld of het geven van zo een last feitelijk leidt tot een bestraffing van het op 23 februari 2013 gepleegde feit die niet in overeenstemming is met het bepaalde in art. 22b Sr. Het op 23 februari 2013 gepleegde feit geldt daarbij voor de toepassing van het tweede lid van art. 22b Sr als "het door hem begane feit". Het in 2015 begane feit, waarvoor de verdachte in 2017 terecht stond, is dat dus niet. Het kennelijke oordeel van het hof dat in het onderhavige geval is voldaan aan de voorwaarden van art. 22b, tweede lid, Sr en dat daarom geen taakstraf mag worden gelast in plaats van het geven van een last tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, is dus volgens de Hoge Raad ontoereikend gemotiveerd, reeds omdat het hof niet heeft vastgesteld dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het op 23 februari 2013 gepleegde feit wegens een soortgelijk feit een taakstraf is opgelegd.
Klik
hier voor het arrest.