In zijn conclusie van 18 september jl. heeft advocaat-generaal mr. A.J. Machielse gesteld dat naar zijn mening sprake is van een ‘ongebruikelijke transactie’ en dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Als verdachte er niet in slaagt een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijke verklaring te geven over die herkomst, is het oordeel van de rechter, namelijk dat het niet anders kan zijn dan dat het door verdachte aangewende geldbedrag - middellijk of onmiddellijk - van misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist, niet onbegrijpelijk. Als verdachte daarentegen wel een verklaring geeft die aan deze eisen tegemoet komt, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om die verklaring te onderzoeken.
Als de verdachte zelf ‘de sleutel in handen heeft die nodig is om een voorstelling van zaken te kunnen verifiëren en het OM niet beschikt over mogelijkheden zonder die sleutel toegang te krijgen tot die gegevens’, kan volgens hem de verklaring die verdachte heeft gegeven voor de herkomst van de voorwerpen niet verifieerbaar worden. Anderzijds mag volgens de A-G niet te gemakkelijk van verdachte worden gevergd dat hij zelf de eigen verklaringen verifieert. Niet enkel uit het feit dat verdachte niet ‘sua sponte’ het bewijs aanlevert voor een verklaring die voor het OM gemakkelijk te onderzoeken is, mag worden afgeleid dat er geen sprake meer is van een verifieerbare verklaring.
In deze zaak heeft de verdachte beweerd dat hij indertijd een riant salaris verdiende en daarnaast nog inkomsten had uit het verrichten van werkzaamheden voor kennissen/vrienden. Die verklaring is concreet, niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijk en gemakkelijk verifieerbaar. Het OM kan immers (gemakkelijk) de belastinggegevens van verdachte opvragen. Dat heeft het OM kennelijk nagelaten. Mede gelet hierop stelde de A-G de Hoge Raad voor de uitspraak van het hof te vernietigen.
De Hoge Raad heeft vervolgens op 18 december 2018 uitspraak gedaan en de uitspraak van het hof vernietigd. De Hoge Raad heeft gesteld dat het oordeel van het hof dat de verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van de geldbedragen, niet zonder meer begrijpelijk is, nu de verdachte met een concrete verwijzing naar zijn inkomsten uit arbeid heeft gesteld dat de geldbedragen een legale herkomst hadden. Dat wordt niet anders door de vaststelling van het hof dat de verdachte, ondanks een door hem gedane toezegging, geen relevante stukken heeft overgelegd, nu die enkele omstandigheid niet afdoet aan de door de verdachte gegeven verklaring en de mogelijkheid daarnaar nader onderzoek te doen.
Klik
hier voor de uitspraak waarin de Hoge Raad duidelijk heeft gemaakt dat ook in geval van witwassen de bewijslast niet simpelweg kan worden omgedraaid.